De eerste tubes werden in 1841 gepatenteerd door John G. Rand, en gebruikt voor verf door de firma Winsor & Newton, leveranciers van kunstschildermaterialen in Londen.
Hoewel deze eerste tubes van metaal gemaakt waren, blijkt uit patenten dat tubes, tenminste deels gemaakt van “Celluloid, Cellofaan of hergebruikt cellulose, celluloseacetaat of andere bruikbare cellulosederivaten of thermoplastische materialen” enige tijd vóór de Tweede Wereldoorlog beschikbaar kwamen.
Maar pas in de late zestiger jaren werden tandpastatubes deels gemaakt van kunststof een alledaags bezit, en volledig kunststoffen tandpastatubes werden pas in de negentiger jaren geïntroduceerd.
Metalen tubes worden na het afvullen meestal gesloten door het eind enkele malen om te vouwen. Deze sluitmethode bepaalt de vorm: het eind van de tube is dus recht. Maar toen plastic tubes in zwang kwamen, hadden deze ook een recht uiteinde – hoewel ze niet dichtgevouwen werden, maar met een mal werden dichtgelast. De techniek bepaalde niet langer volledig de vorm – maar deze bleef toch nog tientallen jaren ongewijzigd.
Plastic tubes hebben geleidelijk steeds meer de plaats ingenomen van die van metaal. Ze zijn licht, duurzaam, onbreekbaar en lekken minder snel. Maar ze geven ook iets meer ontwerpvrijheid – iets dat tot in de late tachtiger jaren onopgemerkt bleef.
Jan van Es zag de mogelijkheden die de nieuwe materialen en technieken boden, en ontwierp een tube met een karakteristiek uiterlijk. De ronde sealnaad geeft een markante esthetiek, en is ook vanuit technisch oogpunt logisch.
De tube is ontworpen als onderdeel van een studieopdracht om een cosmeticalijn te ontwerpen voor de Parijse modeontwerper Azzedine Alaïa. Het project werd in 1988 op de beursstand van het Nederlands Verpakkingscentrum op de vakbeurs Macropak gepresenteerd.
Het idee werd snel opgepikt door kleine en grote spelers in de cosmetica- en personal care-branche. Tubes met een rond, gegolfde of schuin uiteinde zijn tegenwoordig een vertrouwd gezicht in de winkels.